4.5. Verschillende nummeringen

Bovenleidingen

Voorbeelden

Bedoeling

  • x: bovenleidingscode (b.v.b.: C, R3, S2, T1,…)

  • y:

    Bij hoofdspoor en ontvanghoofdspoor:

    Romeinse cijfers - lijncode of kilometeraanduiding - volgnummer.

    Oneven cijfer voor spoor A, even cijfer voor spoor B.

    Voor andere sporen:

    getal, spoornummer of symbolische benaming - volgnummer.

    Bij oude installaties, werd er gebruikt:

    S2 of S3 van 1 tot 50;

    S1 van 51 tot 100;

    T2 van 101 tot 150;

    T1 van 151 tot 200.

  • z: lengte in meter.

Palen

  1. Voor volle baan en in tussenstations

    Kilometrische nummering, onder breukvorm:

    • teller: kilometer;

    • noemer: het paal nummer in de kilometer betreft (1 voor de eerste paal);

      Voorbeeld: paal 17 van km 31.

    • onpare nummers langs spoor A, pare nummers langs spoor B, in de richting van het toenemend aantal km;

    • vermeldingen «bis», «ter», … worden gebruikt voor ingeplante palen tussen twee bestaande achtereenvolgende palen;

    • vermelding «N» wordt gebruikt voor palen, ingeplant tijdens een overgangswerkfaze.

  2. Voor de grote stations

    Doorlopende nummering (per zones).

  3. Voor vrije hoogteportieken aan overweg

    Letters A, B, C of D, op palen, in uurwijzerzin. Paal A is de eerste paal links in oplopende kilometrering.

    Als een bovenleidingspaal gebruikt wordt als overwegpaal, komt hierop zelfs geen letter van overwegpaal voor.

    Het nummer van de overweg kan worden gevonden op de achterkant van het sint-andrieskruis.

Enkelspoor, dubbelspoor en 4-sporen lijnen

  1. Voor een enkelspoor- of dubbelspoorlijn

    Gebruik onpare nummers links en pare nummers rechts, in de richting van het oplopend aantal km.

  2. Voor een lijn met 4 sporen

    De nummering van beide snelle sporen in het midden is identiek aan de nummering van een dubbelspoorlijn.

    De nummering van beide trage sporen aan de buitenkant begint vanaf 100.

Spanuitrustingen

Symbool:

  • onderaan: kilometerpaal;

  • bovenaan: nummering in arabische cijfers langs het spoor,

    ofwel is de benaming de kilometer en hectometer (bvb.: een spanuitrusting ter hoogte van KP 28.840 zal SU288 worden)

    ofwel is benaming de kilometer en een volgnummer in de kilometer (bvb.: een spanuitrusting ter hoogte van KP 28.840 zal SU282 worden).

    Vermelding van het spoor tussen haakjes.

    Links en rechts van het symbool wordt boven de pijl de afstand (m) tot de naastliggende SU van die bovenleiding vermeld;

  • Als één van de twee bovenleidingen geregld wordt door maar één spantoestel wordt “1/2” toegevoegd. Bvb. ½ SU.

Sectionering met luchtstrook

Symbool:

Idem SU.

Overbrugde luchtstrook

Symbool:

Idem SU.

Sectie-isolatoren en overbrugde luchtstrook

  1. In volle baan

    Kilometrische nummering in breukvorm.

    Voorbeeld: I 15/1: eerste isolator van km 15.

  2. Voor de wisselverbindingen

    In de zin van de oplopende BK’s wordt aan de isolator van de verbinding een oneven nummer toegekend indien deze wordt bereden van spoor A naar spoor B en een even nummer indien deze wordt bereden van spoor B naar spoor A.

    Voorbeeld: in de figuur hierboven wordt de eerste isolator bereden vanaf spoor B in de richting van oplopende BK’s; hieraan wordt dus een even nummer toegekend (2). Aan de tweede, bereden vanaf het spoor A, wordt een oneven nummer gegeven (3).

  3. In grote stations en bundels

    Doorlopende nummering per station of bundel.

  4. Opmerking: Andere lokale nummeringsprincipes zijn toegelaten.
  5. De isolatoren hebben dezelfde benaming zoals op het sectioneringsplan.