11.2. Elektrische verbindingen

Inhoud

Algemene oprmerkingen betreffende de elektrische verbindingen

  1. Men gebruikt een halfsoepele feederkabel uit elektrolytisch koper 95 mm²;
  2. Zie WIT 420.003 voor de opstelling van de klemmen;
  3. Plaatsing van de equipotentiaal verbindingen E1, E2 en E3:
    • een E-verbinding moet om de 2 spanwijdten worden geplaatst;

    • bij voorkeur voorbij de paal in de richting van de normale rijzin van de trein;

    • op ongeveer 7 m van de draagmast;

    • en in C-bovenleiding, na plaatsing, de 2 schuivende hangers die tegen de verbinding staan plooien, zodanig dat de verbindingsklemmen B171 van elkaar verwijderd zijn;

  4. Deze elektrische verbindingen vormen een hard punt en de impact op de stroomafnemer moet maximaal beperkt worden. De lengte van de elektrische verbindingen moet lang genoeg zijn om de eventuele verschuiving van de verankeringskabel niet te hinderen maar ook niet te lang om een lokale verlaging van de rijdraden te vermijden. Anderzijds zou een te korte verbinding een lokale verhoging van de rijdraden veroorzaken.

    Idealiter wordt de lus zo cirkelvormig mogelijk uitgevoerd.

  5. Het vrije uiteinde van elke kabel van 95 mm² in elektrolytisch koper moet samengebonden zijn:
  6. De figuur hieronder geeft de positie van de klemmen op de juiste rijdraad t.o.v. de aangrenzende hangers:
  7. Minimale waarden van "h":
    1. voor de bestaande installaties: hmin = 1 m;
    2. voor de nieuwe installaties (m.a.w. voor de welke een piketteringsstudie is uitgevoerd):
    • bij klassieke bovenleidingen: hmin = 0,15% van de afstand tot het vaste punt;

    • bij R3- en niet geregelde S1-bovenleidingen: er zijn geen minimale waarden voor "h".

  8. Zowel bij de uitvoering, als bij het onderhoud, moet men rekening houden met het effect van de tempertuursinvloed op de bovenleiding:
    • De langsfeeder heeft meer of minder doorhang, in de veronderstelling dat hij niet geregeld is (=> verticale beweging);

    • In R3-bovenleiding, de verankeringen van de hoofddraagkabel en de rijdraden zijn geregeld (=> horizontale beweging);

    • In C-bovenleiding, de niet geregeld verankering van de hoofddraagkabel heeft meer of minder doorhang (=> verticale beweging), in tegenstelling tot de verankering van de rijdraden die geregeld is (=> horizontale beweging).

  9. De langsfeeder moet altijd boven de verankering hoofddraagkabel zijn die hij kruist (zowel in R3- en C3bovenleiding).