17.1. Massieven – Algemeenheden

Grenzen van de massieven

Betonvoorschrift volgens NBN B 15-001

De aanbevolen betonvoorschriften in bovenleidingen zijn de volgende.

Geval van een volledig ondergronds massief

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 300 kg/m³

* = BNA indien het niet gewapend is of BA indien het gewapend is.

Geval van een massief dat bovengronds is of een voetblokje op minder dan 3 km van de kust.

Geval niet-gewapend in volle baan:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 300 kg/m³

Geval gewapend in volle baan:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 320 kg/m³

Geval aan het perron:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 340 kg/m³

* = BNA indien het niet gewapend is of BA indien het gewapend is.

Geval van een massief dat bovengronds is of een voetblokje op meer dan 3 km van de kust.

Geval niet-gewapend in volle baan:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 300 kg/m³

Geval gewapend in volle baan:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 320 kg/m³

Geval aan het perron:

Dit voorschrift stemt overeen met een minimaal cementgehalte van 340 kg/m³

* = BNA indien het niet gewapend is of BA indien het gewapend is.

Vereisten betreffende de componenten van het beton voor de fundering voor de bovenleiding

De bestanddelen moeten conform zijn met de voorschriften uit de van kracht zijnde Belgische normen.

De verschillende bestanddelen moeten worden opgeslagen op een proper terrein, beschermd tegen elke vorm van vervuiling en goed van elkaar gescheiden om elke vermenging te vermijden.

Het cement moet voldoen aan de voorschriften van de norm NBN EN 197 en moet het certificaat BENOR krijgen. Het cement is opgeslagen in zakken in een droge omgeving, beschermd tegen de weersomstandigheden en de wind.

Het is verboden de cementzakken voor opslag rechtstreeks op de grond te zetten. Het niet-verpakte cement wordt opgeslagen in een silo of in een betontrein. De levering van cement buiten de werkbasis is verboden.

Het water voor de bereiding ervan moet zacht zijn. Het mag niet meer dan 2 gram per liter stoffen in suspensie en niet meer dan 2 gram per liter oploszouten bevatten. De eventuele bevoorrading met water van de betontrein buiten de werkbasis is verboden.

Wanneer er additieven worden gebruikt, moet de opdrachtgever op de hoogte worden gebracht. De persoon die de werken uitvoert, vermeldt de aard, de oorsprong, de dosering en de gebruiksvoorwaarden van deze additieven.

Kenmerken van de krimpvrije mortel

De mortel die klaar is voor gebruik, wordt aangeboden onder de vorm van een grijs poeder dat kwartszand, grind, cement en toeslagstoffen bevat met uitsluiting van elk metalen onderdeel. Het mag geen chloorionen of sulfaationen bevatten.

Het gebruik van een superplastificeermiddel is toegestaan.

De korrelgrootte van het mengsel moet worden aangepast in functie van de afmeting van de vastzetting die moet worden uitgevoerd. De hoeveelheid grind mag niet meer dan 50 % bedragen van de gewichtshoeveelheid van het droge mengsel van zand en cement.

Het klaarmaken van het mengsel door het toevoegen van water overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant leidt tot een vloeibare mortel met een geringe viscositeit en zonder segregatie die een spreiding van de Abramskegel van 70 à 80 cm vertoont.

De mortel is bestand tegen olie en water. Door zijn alkaliteit beschermt hij de metalen onderdelen tegen roestvorming.

De bestandheid tegen mechanische aanhechting die karakteristiek is voor de mortel (norm NBN 15-220, 2e editie januari 1990) in vloeibare toestand en aangebracht zonder trilling, gemeten op kubussen 15 x 15 x 15 zijn:

  • tot 1 dag ≥ 50 MPa bij 20°C

  • tot 2 dagen ≥ 30 MPa bij 5°C

  • tot 28 dagen ≥ 90 MPa bij 20°C

De minimum adhesiewaarde (door verschuiving) gemeten op een gladde gegalvaniseerde staaf (min. 300 gr/m²- volgens de PULL OUT TEST (procedure N.09.01 (1978) van de Bundel Testmethoden, uitgegeven door het Wegenfonds) is op 28 dagen groter dan of gelijk aan 8 MPa.

De vermindering van het volume gemeten op 28 dagen is kleiner dan - 0,800 mm/m bij 20°C -50 % H.R.

De totale lengte van de scheur getest in een standaardvorm mag niet groter zijn dan 10 cm.

Inklemmingspeil: Algemene regel

Het inklemmingspeil van de massieven wordt gemeten ten opzichte van de laagste rail van het hoogstliggend spoor.

Inklemmingspeil: waarden

Waarden voor het inklemmingspeil volgens het type van sporen of perrons zijn:

Hoofdsporen

-75 cm / -110 cm

Bijsporen

-20 cm / -40 cm

Lage perrons

+15 cm

Middelhoge perrons

+45 cm

Hoge perrons

+60 cm

Profiel van vrije ruimte voor het ziften

Het profiel van vrije ruimte voor het ziften is de ruimte die vrij moet blijven tussen het beton om de ballast nog te kunnen ziften (passage van voertuig).